II. Aurelius Augustinus (354-430)


Aurelius Augustinus, de bisschop uit Hippo Regius kan met recht de grootste theoloog uit de kerkgeschiedenis genoemd worden. Na zijn bekering in Milaan werd hij één van de vruchtbaarste schrijvers uit de kerkgeschiedenis. Zijn werken hebben grote invloed gehad en worden ook vandaag door velen gelezen en gewaardeerd. Zijn denken heeft de theologie van eeuwen beïnvloed en niemand kan dan ook om hem heen. Hier wil ik zijn visie op spiritualiteit bespreken zoals die naar voren komt in de Confessiones.

Leven

Aurelius Augustinus (354-430) werd geboren op 13 november 354 in Thagaste in Noord-Afrika, als zoon van de heiden Patricius en de christin Monnica. Hij studeert in Madaura en later in Carthago. Hier leeft hij een losbandig en zondig leven en krijgt een buitenechtelijke zoon. Tijdens zijn studie leest hij een werk van Cicero getiteld Hortensius (aansporing), dit zorgt ervoor dat hij opzoek gaat naar waarheid. Als toehoorder sluit hij zich bij de Manicheeërs en blijft hier negen jaar lid. In 383 vertrekt hij naar Rome om daar retorica te doceren, iets wat hij al eerder in Carthago deed. Na een jaar echter vertrekt hij naar Milaan, ook hier doceert hij retorica. In Milaan ontmoet hij de bisschop Ambrosius. Zijn preken zorgen voor een omslag in het leven van Augustinus. Ambrosius’ allegorische schriftuitleg verklaart voor hem het gebrek aan literaire stijl van de Bijbel, wat hem eerder zo dwars zat. Hij neemt afscheid van de Manicheeërs, verkeert enige tijd in scepsis en vraagt zich af of waarheid eigenlijk wel te vinden is. Ook maakt hij kennis met het Neoplatonisme. Augustinus is echter nog steeds geen christen en hoewel zijn zondige levensstijl hem hindert breekt hij er nog niet mee. Dit verandert als hij in 386 het levensverhaal van de woestijn vader Antonius hoort. Dit grijpt hem erg aan en als hij even later in de tuin zit hoort hij kinderen zingen ‘tolle lege, tolle lege’, ‘neem en lees, neem en lees’. Hij staat op en neemt de Romeinenbrief ter hand, zijn oog valt op Rom. 13: 13-14: 'Laten wij, als op klaarlichte dag,  op een gepaste wijze wandelen,  niet in zwelgpartijen, niet in dronkenschappen,  niet in slaapkamers en losbandigheden,  niet in ruzie en afgunst. Maar bekleed u met de Heere Jezus Christus,  en verzorg het vlees niet om begeerten op te wekken.' Dit is voor Augustinus het moment waarop er een verandering in zijn leven komt. Hij breekt met zijn zondige levensstijl en wordt uiteindelijk in 387 in Milaan gedoopt.  Hierna besluit hij terug te keren naar Afrika. In de havenstad Ostia overlijdt zijn moeder Monnica.  Vlak voor haar overlijden beleefd hij samen met haar een heel indringende ervaring, waarvan hij in boek negen van de Belijdenissen schrijft. Terug in Thagaste sticht hij een klooster, waar hij in alle rust een ascetisch leven wil leiden. Lang wordt hem deze rust echter niet geschonken. In 391 wordt hij, terwijl hij een kerkdienst bijwoont, door het volk naar voren geschoven en gewijd tot presbyter van Hippo Regius. Bisschop Valerius zelf is al oud en spreekt enkel Grieks. Na zijn overlijden in 395 wordt Augustinus de nieuwe bisschop. De rest van zijn leven zal hij bisschop blijven. In deze tijd schrijft hij een aantal zeer beroemde werken zoals de Confessiones, De civitate Dei  en De trinitate. Ook schreef hij veel polemische werken tegen de Manicheeërs, de Donatisten en de Pelagianen. Aan het eind van zijn leven herlas hij al zijn boeken nogmaals en voorzag sommigen van commentaar, dit is gebundeld in Retractationum libri duo, hij is hier helaas niet mee klaar gekomen. Augustinus overlijdt uiteindelijk op donderdag 28 Augustus 430 op 75 jarige leeftijd.

De Confessiones (ca. 400)

Augustinus schreef de Confessiones kort na zijn aanstelling als bisschop rond het jaar 400. De titel is moeilijk te vertalen en kan zowel lofprijzing als schuldbelijdenis betekenen. Voor Augustinus waren beide betekenissen twee kanten van dezelfde medaille. Beide betekenissen zien we dan ook in heel zijn boek terugkeren. In het tiende boek schrijft hij: ‘Wanneer ik namelijk slecht ben, is belijdenis aan u doen niets anders dan aan mijzelf mishagen; ben ik vroom, dan is belijdenis doen niets anders dan die vroomheid niet aan mijzelf toeschrijven. (…) Gij hoort niets goeds van mij, of gij hebt het mij tevoren gezegd.[1] Over de concrete aanleiding tot het schrijven is weinig bekend. Op basis van wat hij schrijft in boek tien paragraaf drie, lijkt het erop dat de behoefte van velen uit zijn omgeving om hem beter te leren kennen de aanleiding was. Wat de vorm betreft is dit werk uniek in de wereldliteratuur. Het is geen gewone autobiografie maar heel zijn boek is geschreven als een gebed en belijdenis tot God. Hij richt zich rechtstreeks tot God en spreekt Hem aan. Het belijdt zijn zonden en looft God voor wie Hij is. Zijn doel hiermee is duidelijk: niet hij, maar God komt alle eer toe. We zien hier de tweevoudige betekenis van het woord confessiones in terugkomen.
Dit laatste vormt ook het thema van het werk: de tweevoudige confessie van schuldbelijdenis en lofprijzing. In het boek beschrijft hij hoe hij, de onrustige mens der zonde, rust vindt in Zijn Schepper. Hij beschrijft hoe hij eigenlijk nergens rust vond, niet in zijn ambt als retor en niet in zijn aansluiting bij de Manicheeërs. Hij belijdt hoe hij op zoek gaat naar een plaats waar zijn ziel werkelijk rust kan vinden en hoe hij die uiteindelijk vindt bij Zijn schepper. Hij vangt de belijdenissen dan ook aan met een lofprijzing aan God. 'Groot zij gij, o Heere, en ten zeerste lovenswaardig is uw naam…'[2] Dit is dan ook zijn uiteindelijk doel: De grootheid en macht van God belijden opdat velen die dit boek lezen ook hun rust mogen vinden in de Schepper van hemel en aarde. Augustinus zelf vat dit samen in de openingsparagraaf van zijn werk: 'Onrustig is ons hart, totdat het rust vindt in U.'[3] Dit kan dan ook met recht het motto van de belijdenissen genoemd worden.
Tenslotte nog iets over de structuur van het werk. Het boek bestaat uit 13 boeken, in de eerste negen boeken beschrijft hij zijn leven tot aan het moment van schrijven. Allerlei onderwerpen komen hier aan de orde. Zo beschrijft, als hij over zijn jeugd spreekt, hoe kinderen taal leren en de beschrijving het overlijden van zijn vriend grijpt hij aan om een beschouwing over rouwverwerking te schrijven. Het tiende boek bevat een zelfonderzoek naar zijn innerlijke gesteldheid op het moment dat hij het boek schrijft. Het bevat ook een uitgebreide, filosofisch getinte, uitwijding over het geheugen. De boeken 11 tot en met 13 gaan over het scheppingsverhaal.

Spiritualiteit

Grondhouding
Als we de vraag stellen naar de spiritualiteit in de Confessiones kunnen we als eerste wijzen op de al eerder genoemde tweevoudige belijdenis. Belijden en lofprijzen vallen voor Augustinus samen. Ook wijzen we op de vorm waarin het boek geschreven is, als gebed aan God en ten derde roepen we het centrale motto in herinnering: 'Onrustig is ons hart totdat het rust vindt in U.' Deze drie zaken wijzen op een grondstructuur in de spiritualiteit van Augustinus in de Confessiones. We zien hierin een bepaalde religieuze grondhouding van het hart naar voren komen. Deze grondhouding kan het best samengevat worden als een totale gerichtheid op en afhankelijkheid van God. God is volgens Augustinus het hoogste goed en Hem moeten we loven en eren, enkel als we Hem kennen kan ons hart de ware rust vinden. Van nature is de mens onrustig en probeert hij overal zijn rust en vrede in te zoeken, nergens vindt hij die echter tot hij zich overgeeft aan God. Over de tijd voor zijn bekering schrijft hij: 'Ik zocht u wel, maar ik wilde u niet vinden.' Hij wist dat wanneer hij God zou vinden zijn zondige levensstijl zou moeten opgeven. In de tuin van Milaan kwam de verandering, hij gaf zich over aan God en brak met zijn zondige leven. Belijden en lofprijzen vormen de grondhouding van Zijn leven en laten iets zien van de afhankelijk van God en de gerichtheid op God.

Gerichtheid op God
Deze gerichtheid op God zien we ook terug in een ander werk van Augustinus, De doctrina christiana. In dit meer filosofische geschrift maakt hij onderscheid tussen de begrippen uti en frui, gebruiken en genieten. Dit belangrijke onderscheid zien we steeds in de theologiegeschiedenis terugkeren. Augustinus heeft hiermee de spiritualiteit van eeuwen beïnvloedt. God is volgens hem de enige die we mogen genieten, dat is liefhebben om zichzelf. De wereld moeten we gebruiken om God te genieten. Achter alles in de schepping moeten we altijd de Schepper zelf zien en in alles moeten we Hem loven. Ons hele leven moet uiteindelijk tot Zijn eer zijn om Hem te dienen. Op deze wereld zijn we dan ook slechts pelgrims op weg naar het Vaderland, de ware schat van een Christen ligt in de hemel en niet op deze aarde. Alles op aarde verwijst naar boven, naar God. Augustinus spiritualiteit is hiermee dus opwaarts gericht, het gaat om het genieten van God en het verloochenen van vleselijke genietingen. In zijn worsteling en breuk met de zonde die hij in de Confessiones beschrijft zien we dit terug.

Innerlijkheid
Een ander belangrijk punt dat ik wil noemen is de innerlijkheid van Augustinus spiritualiteit. God is een Geest en enkel door onze geest kunnen we tot hem naderen. Augustinus richt zich in deze tegen de meer materiële spiritualiteit van de Gnostici.[4] Het gaat bij hem om de innerlijkheid.  ‘Met innerlijke prikkels zijt gij mij blijven opjagen om mij ongedurig en onrustig te laten blijven, totdat gij door innerlijk aanschouwen zekerheid voor mij waart geworden.[5] Een voorbeeld van het bovenstaande zien we in boek negen, waar Augustinus zijn beroemd geworden spirituele ervaring beschrijft die hij samen met zijn moeder in Ostia gehad heeft. Zowel het innerlijke opklimmen als het verachten van de vleselijke genietingen zien we hier terugkomen. Hij schrijft hoe ze bij het open raam stonden en spraken over het eeuwige leven. ‘En toen ons gesprek tot dit eindpunt kwam, dat wij de grootste mate van genietingen der vleselijke zinnen in de grootste mate van materieel licht niet alleen niet vergelijkend maar zelfs niet vermeldenswaard achten naast de heerlijkheid van dat andere leven, richten wij ons nog vuriger opwaarts naar ‘hetzelfde’[6] en doorwandelden wij trapsgewijs alle materiële dingen en ook de hemel zelf, waaruit de zon, de maan en de sterren hun licht over de aarde laten stralen. En nog bleven we klimmen, innerlijker denkend en sprekend en uw werken bewonderend, en wij kwamen aan ons verstand en overstegen dat, om het oord te bereiken van de onuitputtelijke overvloed (…) en terwijl wij praatten en naar die wijsheid haakten, raakten wij haar even aan, door en algehele slag van ons hart, en wij slaakten een zucht, lieten de eerstelingsgaven van de geest, die daar gebonden zijn, achter en keerden terug tot het gedruis van onze mond.’[7]

Conclusie

De spiritualiteit van Augustinus zoals we die in het voorgaande gezien hebben kan samengevat worden als een innerlijke gerichtheid op God. Deze innerlijke gerichtheid op God als het hoogste goed houdt direct een afwaardering in van de vleselijke en aarde genietingen. In de biografie van Augustinus zien we ook hoe het zijn strijd met de zonde was die hem weghield bij God. Deze gerichtheid op God wordt in De Doctrina Christina filosofisch verantwoordt  door het concept van uti  en fui. Alleen God mogen we liefhebben en genieten om zichzelf. De wereld is gemaakt om heen te wijzen naar God en zo Hem alle eer te geven. Deze innerlijke gerichtheid op God wordt in het leven zichtbaar door zijn breuk met de zonde en zijn verdere celibatair leven.

Verder lezen: III. Thomas à Kempis (ca. 1379-1471)

In deze serie artikelen ga ik op zoek naar het antwoord op de vraag: Wat is christelijke spiritualiteit. Na een algemene inleiding sta ik stil bij de spiritualiteit van een zevental sleutelfiguren uit de kerkgeschiedenis. Ik sluit af met een conclusie waarin de lijnen samenkomen.


[1] Augustinus, Confessiones, X, ii, 2.
[2] Ibid., I, i, 1.
[3] Ibid., X, i, 1.
[4] J van Oort, Augustinus’ Confessiones, Gnostische En Christelijke Spiritualiteit in Een Diepzinnig Document (Turnhout: Brepols, 2002).
[5] Augustinus, Confessiones, VII, viii, 12.
[6] d.i. het onveranderlijk Goddelijk Wezen.
[7] Augustinus, Confessiones, IX, x, 24.