II God en het kwaad - theologische bezinning


Als u God bent, vanwaar het kwaad?
Over Gods goedheid, Zijn almacht en het kwaad

“God (...) wil of het kwaad wegdoen, en Hij kan het niet; of Hij kan het wel maar wil het niet; of Hij wil het niet en Hij kan het niet, of Hij wil het en kan het ook. Als Hij het wil maar niet kan, is hij feilbaar, hetgeen niet in overeenstemming is met het karakter van God; als Hij het kan maar niet wil, zou Hij afgunstig zijn, hetgeen eveneens niet passend is voor God; Als Hij het niet kan noch wil, is Hij zowel feilbaar als afgunstig, en dus geen God; als Hij het zowel wil als kan, wat alleen passend voor God is, waar komt dan het kwaad vandaan? Of waarom doet Hij het niet weg?

Si deus est, unde malum? Als u God bent, vanwaar het kwaad? Deze vraag wordt al eeuwenlang telkens opnieuw gesteld. Iedereen die in God gelooft zal deze vraag eens in zijn leven stellen. Het is een van de diepste vragen van dit leven en het antwoord is dan ook geen eenvoudig antwoord. Vele theologen hebben zich al eeuwenlang over deze vraag gebogen en er zijn talrijke antwoorden op gegeven. In dit artikel willen we enkele van deze antwoorden nader bekijken en zelf pogen een antwoord op deze vraag te formuleren.

De theodicee
Het probleem van het kwaad is bijna zo oud als de wereld zelf. Al eeuwenlang denken mensen na over de verhouding tussen God en het kwaad. Bovenstaand citaat is van de Griekse filosoof Epicurus uit de derde eeuw voor Christus, hij was vermoedelijk een van de eersten die zich op systematische wijze met het probleem bezighield. De vraag die hij stelde is nog steeds dezelfde als die men vandaag de dag stelt. Na elke grote ramp laait de discussie weer op en elke keer wordt dezelfde vraag gesteld: Waar is God? Waarom laat Hij dit toe? Het probleem van het kwaad heet in de theologie de theodicee(in vervolg ook cursief doorvoeren), dit is een term die bedacht is door G.W. Leibniz (1646-1716). Het komt van een samentrekking van de woorden theoj (God) en dikh (rechtvaardigheid). Tegenwoordig wordt dit woord in twee betekenissen gebruikt: (1) de filosofische studie van de relatie van God en het kwaad en (2) de verdediging van de rechtvaardigheid van God in het licht van het kwaad in Gods schepping. Beide betekenissen geven twee verschillende benaderingen van het probleem weer. Met name tegen de tweede benadering is veel in te brengen. Volgens deze benadering zouden wij God moeten verdedigen tegen de aanklachten van de menselijke rede. Ook Leibniz verstaat het op deze manier, hij beschrijft het probleem in de bewoordingen van een rechtszaak. God wordt voor de rechtbank van de menselijke rede gedaagd en geconfronteerd met het kwaad, de mens treedt op als advocaat om Zijn onschuld en rechtvaardigheid te bewijzen. Het moge duidelijk zijn dat dit een typisch Verlichtingsproject is, waarbij de menselijk rede normatief wordt gesteld. Om deze reden moeten we deze benadering dan ook afwijzen, als beperkte en gevallen mensen hebben wij het recht noch de mogelijkheid om over God te oordelen. Sommigen verbinden hieraan de conclusie dat we dus helemaal niets kunnen zeggen over God en het kwaad. En dat we dus ook niet mee mogen doen aan het theodiceeproject. We moeten maar geloven dat God goed is en er verder niet naar vragen. Toch is dit mijns inziens te kort door de bocht. In zijn eerste betekenis, de theodicee als ‘de filosofische studie van de relatie van God en het kwaad’, kunnen we het begrip wel degelijk gebruiken en vanuit deze invalshoek kunnen en mogen we wel degelijk nadenken over het probleem van het kwaad. Het geloof is immers geen irrationeel en blind vertrouwen, maar fides quaerens intellectum, het geloof zoekt begrip. God heeft zich geopenbaard in Zijn Woord en we mogen op basis hiervan ook nadenken over wie Hij is en over hoe de Schriftgegevens over Hem zich onderling en ten opzichte van de werkelijkheid verhouden. Vanuit dit oogpunt kunnen we de term theodicee dus wel degelijk gebruiken en mogen we ook participeren in het theodiceeproject. We gebruiken het begrip dan in de eerste betekenis en we verstaan het dan zo dat we vanuit het geloof, in onderwerping aan de Schrift en in afhankelijkheid van God de vragen proberen te beantwoorden die naar boven komen als we nadenken over God en het kwaad. Ook mogen we ons op intellectueel niveau verdedigen tegen intellectuele bezwaren. We moeten hierbij wel beseffen dat God groter en wijzer is dan mensen en er dingen voor ons bovenredelijk kunnen zijn. Toch is het goed en zelfs nodig om ons op theoretisch vlak op dit onderwerp te bezinnen. Enkel vanuit een goede theoretisch basis kunnen we ook een praktisch antwoord op het kwaad bieden.

Het probleem
Het theologische probleem van het kwaad is in de loop der eeuwen al op vele verschillende manieren geformuleerd. Een voorbeeld hebben we gezien in de inleiding van dit artikel. Het komt voort uit de spanning tussen Gods goedheid en almacht  enerzijds en het bestaan van het kwaad anderzijds. Het christendom heeft altijd beleden dat God goed is en dat Hij almachtig is, maar waarom is er dan kwaad in de wereld? Iets meer systematisch opgeschreven komt de probleemstelling neer op het volgende trilemma:
  1. God is goed
  2. God is almachtig
  3. Er is kwaad in de wereld
Deze drie zaken, die volgens het christendom allen waar zijn lijken met elkaar te strijden. Volgens sommige theologen zijn deze drie stellingen logisch tegenstrijdig en onverenigbaar en aangezien stelling drie evident is, komen zij tot de conclusie dat God niet bestaat. De theoloog John Mackie heeft er echter op gewezen dat deze drie stellingen op zich nog niet strijdig met elkaar hoeven te zijn. Willen we een logische tegenstrijdigheid krijgen dan moeten er twee stellingen bij:
      1a  Een perfect moreel goed wezen zal het kwaad altijd zover mogelijk tenietdoen.
      2a  Er zijn geen grenzen aan wat een almachtig wezen kan doen.
Enkel als we ook deze laatste twee stellingen erkennen krijgen we een logische tegenstrijdigheid. Wil het probleem een probleem zijn dan moeten dus al deze stellingen gelden. De oplossing van het probleem van het kwaad heeft men in de theologie dan ook altijd gezocht in de ontkenning van een of meerdere van deze stellingen. In het vervolg van dit artikel willen we enkele mogelijke oplossingen voor dit trillemma nagaan en op houdbaarheid toetsen, vervolgens willen we een eigen visie geven.

Mogelijke oplossingen
Nu het probleem helder is kunnen we opzoek naar een oplossing. In de loop der eeuwen zijn er vele goede en minder goede oplossingen voorgesteld. Enkele van de meer recente oplossingen willen we hieronder bespreken. Als leidraad zullen we de drie eerder genoemde stellingen nemen, bijna elke oplossing komt neer op een ontkenning van één van deze drie en van elk willen een voorbeeld geven. We zullen zien dat een antwoord op het probleem van het kwaad nauw samenhangt met andere grote thema’s uit de dogmatiek, zoals de Godsleer en de verlossingsleer. We zullen ons dan ook steeds afvragen hoe deze centrale noties uit de dogmatiek er vanaf komen. In een beoordeling van deze visies zullen Schrift en confessie het uitgangspunt zijn.

Gods goedheid ontkend
Een eerste oplossing die we willen bespreken is die welke de goedheid van God ontkent of in ieder geval relativeert. We komen deze in de eerste plaats tegen in het protest-atheïsme. Volgens hen kan een God die het kwaad toe laat nooit een goede God zijn en Hij is het dan ook niet waard om gediend te worden, we zijn hier in het vorige artikel al op ingegaan. Een variant hiervan vinden we ook bij A van de Beek, ook hij zoekt het antwoord door de goedheid van God te relativeren. We stellen ons God teveel voor naar onze eigen maatstaven en willen ons beeld van Hem glad polijsten. Maar in werkelijkheid voldoet God niet aan onze idealen en gaat Hij grillig en soeverein Zijn weg in de geschiedenis. Nu eens doet Hij goed en dan weer kwaad. Het voordeel van deze benadering is dat we verlost worden van de kramp om elke daad van God goed te praten en we mogen bij Hem dan ook tegen Zijn beslissingen in beroep gaan. Ook legt het nadruk op de majesteit en soevereiniteit van God. Toch heeft het ook een keerzijde, want als het waar is dat God niet volmaakt goed is, kunnen we hem dan nog echt vertrouwen? Kunnen we op Hem aan? Kunnen we nog volgens Zijn wil leven? Het fundament van het geloof komt zo in gevaar. Daarnaast wordt God in de Bijbel beschreven als de volstrekt Heilige, die het kwaad niet zien kan (Hab. 1:13). Gods goedheid is daarom ook essentieel voor ons geloof en mogen we niet relativeren. 

Gods almacht ontkend
Een volgende oplossing die we willen bespreken ligt eigenlijk in dezelfde lijn als de voorgaande. In deze oplossing wordt de stelling ‘God is almachtig’ ontkent. Het beste voorbeeld hiervan is de rabbijn Harold Kushner. Nadat zijn zoontje na een lange lijdensweg was overleden schreef hij een aangrijpend boek getiteld als ‘t kwaad goede mensen treft. Hij stelt dat God het kwaad niet kan voorkomen. Het kwaad gebeurt gewoon en slaat willekeurig toe, ook God zou wel beter willen, maar zelfs Hij heeft moeite om de chaos van deze wereld te onderdrukken. Volgens hem is dit ook de les die Job moest leren, als God zegt ‘Hebt gij soms een arm als God’ (Job 40:4). God wil dan zeggen: ‘als jij denkt dat het zo makkelijk is om de wereld in het rechte spoor te houden, om te zorgen dat mensen niets onrechtvaardigs overkomt, probeer jij het dan eens’. Het heeft volgens hem dan ook geen zin om God de schuld te geven, want Hij kan er ook niets aan doen. Het voordeel van deze benadering is dat het God absoluut vrij pleit en Hem verre houdt van al het kwaad. Als je zegt dat de Holocaust Gods wil is, houdt dat volgens Kushner in dat je de zijde van de beul kiest en God tot beul maakt. Ook wijst hij op de vrijheid en verantwoordelijkheid van de mens om de goede keuzes te maken. Toch heeft deze oplossing ook een keerzijde: God wordt een machteloze. Een God die dan wel goed is, maar machteloos om het kwaad te voorkomen. God kan wel helpen en steun geven in het lijden, maar kan het niet voorkomen. ‘Hij wordt beperkt in wat Hij kan doen door de wetten van de natuur en door de evolutie van de menselijke natuur en de morele vrijheid van de mens’. Bidden om genezing of uitredding heeft geen zin, Hij kan er niets aan doen. Ook ageert Kushner tegen de idee dat al het lijden de schuld van mensen is. Het lijden overkomt de mens gewoon en men hoeft zich niet over alles schuldig te voelen, wij zijn in wezen goede mensen. Deze machteloze god van Kushner is echter niet de God die wij in de Schrift tegenkomen, de God die Israël uitredde, die de Satan gebied, die de dood overwon. Als men God maakt tot een machteloze houdt God op God te zijn. Daarnaast gaat hij in tegen een van de kernen van het christelijk geloof, namelijk de zondigheid van de mens en is er zodoende geen ruimte voor Christus.

Het kwaad ontkend
Een volgende oplossing wordt ‘the greater good defense’ genoemd. Deze komt er in het kort op neer dat het kwaad er is omwille van een groter goed. Een van de recente verdedigers van deze oplossing is John Hick. Het kwaad is volgens hem actief door God gewild en is er opdat we betere mensen worden. De mensheid en de wereld is niet perfect geschapen en moet vervolmaakt worden. De wereld is volgens Hick ‘a vale of soul making’, de zielen worden in deze wereld vervolmaakt om voorbereid te worden op het eeuwig leven. ‘Man is in process of becoming the perfect being whom God is seeking to create. However this is not taking place by a natural and inevitable evolution, but trough a hazardous adventure in individual freedom.’ Een bepaalde hoeveelheid kwaad is hierbij onoverkomelijk, maar het dient een hoger doel en maakt het uiteindelijke goede mogelijk. Het (eindige) kwaad van deze wereld moeten we dan ook altijd afzetten tegen het (oneindige) goed dat komt in het leven na dit leven, en dan zal blijken dat het dat alles waard geweest is. Deze vorm van theodicee gaat terug op het denken van Irenaeus, dat Adam en Eva in het paradijs als kinderen waren, die moesten groeien tot gelijkenis van God. De zondeval was geen opstand maar slechts een groeistuipje. Deze vorm van theodicee ontkent dus uiteindelijk de waarheid van stelling 3, ‘er is kwaad in de wereld’. Al het kwaad zal namelijk uiteindelijk goed blijken te zijn, het dient immers om er betere mensen van te worden. Zoals de pijn van een tandartsboor uiteindelijk een groter goed oplevert, zo is het met al het kwaad in de wereld. Dit heeft echter enkele verstrekkende consequenties. Als het werkelijk zo is dat al het kwaad uiteindelijk goed is, dan mogen en kunnen we er ook niet meer tegen strijden. Er is geen reden meer om het kwade na te laten en het goede te bevorderen. Het kwaad is niet echt kwaad meer. Dit laatste doet echter tekort aan de realiteit van het lijden en die van de zonde. De zondeval is niet langer een daad van opstand tegen God, maar een goede daad, een stap vooruit. Met het verdwijnen van de notie van zonde, verdwijnt ook de waarde van de verlossing en hiermee het hart van het christendom. Daarnaast strijd deze visie met vele Schriftplaatsen zoals Romeinen 3:12, ‘Allen zijn zij afgeweken, te samen zijn zij onnut geworden, er is niemand die goed doet ook niet één.’ Wij zijn geen kinderen die moeten leren lopen, maar rebellen die de wapens neer moeten leggen. Het idee dat al het kwaad er is met het oog op een groter goed voldoet mijns inziens dan ook niet. Dit betekent overigens niet dat God het kwaad niet ten goede kan keren en er een groter goed uit voort kan komen. Het betekent wel dat het goede wat eruit voorkomt nooit de diepste reden kan zijn voor het bestaan van het kwaad.

Een antwoord op het trilemma
We hebben nu een heel aantal antwoorden voorbij zien komen. We zagen dat het antwoord dat men geeft op het probleem van het kwaad grote gevolgen heeft voor de rest van de dogmatiek. In veel gevallen kwamen Gods goedheid, Zijn almacht of de verlossing door Christus in het geding. Deze drie zaken staan echter centraal in onze confessie en het ontkennen van één van die drie stellingen is dan ook geen oplossing. Trouw aan Schrift en confessie willen we dan ook opzoek naar een antwoord waarin al deze drie stellingen overeind kunnen blijven. De vraag die centraal zal staan is: wat zegt de Schrift ons over de rol van God in het kwaad?

Hoe God de mens schiep
Het eerste wat we op basis van de Schrift kunnen zeggen over de rol van God, is dat Hij de mogelijkheid van het kwaad gewild heeft en in de schepping heeft ingeschapen. Er was in de hele hof één boom waarvan zij niet mochten eten. God zei tot de mens: ‘van de boom der kennis des goeds en des kwaads zult gij niet eten’ (Gen. 2:17). God gaf hiermee de mens de mogelijkheid tot zondigen. God schiep dus de logische mogelijkheid tot het kwaad.
Daarnaast schiep God de mens ook met een vrije wil. Calvijn schrijft: ‘(…) zo was de wil geheel in overeenstemming met de leiding die de rede gaf. In deze volmaakte toestand was de mens in het bezit van een vrije wil, waardoor hij als hij wilde het eeuwige leven kon verkrijgen (…) Adam kon dus staande blijven, daar hij slechts door zijn eigen wil gevallen is (…) de keuze van goed en kwaad stond hem vrij.’ God schiep dus ook de morele vrijheid van de mens om kwaad te kunnen doen.
De vraag is nu waarom God dat deed. Had hij de mens niet zo kunnen scheppen dat hij niet kon vallen? Het antwoord is dat Hij dat inderdaad had kunnen doen, maar de mens was dan niet meer vrij geweest. Blijkbaar achtte God het beter om vrije mensen te scheppen die kunnen vallen, dan onvrije mensen die niet kunnen vallen. God wilde mensen die hem echt liefhebben en dienen en Hij gaf hen daarom vrijheid. Enkel als er de mogelijkheid is tot niet liefhebben krijgt het liefhebben inhoud, gehoorzaamheid aan God krijgt pas inhoud als het mogelijk is ongehoorzaam te zijn. Juist door in vrijheid niet te zondigen en God te dienen, kon de mens zijn liefde tot God bewijzen. God wilde geen automaten, maar mensen en daarom gaf hij hen een vrije wil. Het is voor God onmogelijk mensen te scheppen die vrij zijn, maar toch niet de mogelijkheid hebben om te zondigen. We ontkennen hiermee dus stelling 2a, dat er geen grenzen zijn aan wat een almachtig wezen kan doen. Bavinck schrijft: ‘Het was Zijn wil, om met den mens den gevaarlijken weg der vrijheid te bewandelen, liever dan om hem ineens door ene machtsdaad boven de mogelijkheid van zonde en dood te verheffen.’

De reactie van de mens
Vervolgens lezen we in Genesis 3 hoe de mens deze vrijheid misbruikte en zondigde tegen God. De mens was goed geschapen naar Gods beeld en gelijkenis, met een verstand en wil die gericht waren op God en op het goede. Door ingeving van de satan heeft de mens zijn verstand en vrije wil misbruikt en is in opstand gekomen tegen God en heeft van de boom gegeten. Hoewel de mens het goed had en er geen enkele reden voor was, zondigde hij toch tegen God. Het gevolg was dat hij uit het beeld Gods viel. En wat het hoogst is, kan het diepst vallen; doordat God de mens zo goed en hoog geschapen had, was zijn val ook evenredig diep. Zijn verstand, waarmee hij kennis van God had, werd verduisterd en zijn wil was nu gericht op het kwade en in de macht van de satan. De mens heeft dus nog steeds een wil, maar die wil is nu gekluisterd door de zonde en gericht op het kwade. Calvijn schrijft: ‘Zo is de wil niet omgekomen, omdat hij onscheidbaar is van ’s mensen natuur; maar is hij door slechte begeerten gekluisterd, zodat hij niets goeds kan najagen.’ En hieruit vloeit al het kwaad in deze wereld voort: de mens die gevallen is en daarom geneigd tot alle kwaad. Ook het natuurlijk kwaad (d.i. natuurrampen als overstromingen of aardbevingen) is hierop terug te voeren. De mens sleepte in zijn val namelijk de hele schepping mee. Dat er dus zonde, ellende en kwaad in de wereld is, is het directe gevolg van de daden van de mens. De mens maakte grof en opzettelijk misbruik van de hem door God gegeven vrijheid. Het is niet God die de zondeval in gang heeft gezet, dit was de mens. Niet God maar de mens moet dus in de eerste plaats gerechtvaardigd worden ten opzichte van het kwaad.
De vraag die nu opkomt is: waarom heeft God de zondeval niet voorkomen? Had Hij Eva niet tegen kunnen houden? Of de slang het spreken beletten? We vragen dan naar de beweegredenen van God en we moeten oppassen om hierin niet al te spitsvondig te worden en te denken dat wij God kunnen narekenen. Toch mogen we er mijns inziens wel over nadenken, want wat zou er gebeurd zijn als God Eva had tegenhouden en de zondeval voorkomen? Die ene keer had zij dan niet gezondigd, maar even later had hetzelfde opnieuw kunnen gebeuren en had God haar opnieuw tegen moeten houden en zo steeds weer. Uiteindelijk had er van de vrijheid van de mens weinig overgebleven en ook het verbod van God om van de boom te eten was dan niets waard gebleken. Daarnaast kwam er zo ook ruimte voor Gods reddingsplan.

Wat God wel deed
God is dus niet de auteur van het kwaad. Het was niet dankzij God, maar dankzij de mens dat het kwaad in de wereld gekomen is. God heeft actief besloten om de mens de mogelijkheid tot zondigen te geven en heeft besloten de zondeval toe te laten, maar het was de mens die zondigde en het is dus ook de mens die schuldig staat. Ondanks dat heeft God toch niet gezwegen na de zondeval. Hij heeft wel degelijk een reactie op het kwaad gegeven en een groots reddingsplan in werking gesteld. De oplossing die Hij aandroeg is echter veel omvangrijker en vollediger dan wat wij mensen ooit hadden kunnen bedenken: God zond Zijn geliefde Zoon, Jezus Christus naar de aarde om het probleem van het kwaad op te lossen. Hoewel de mens de schuldige was en de mens in opstand tegen God was gekomen, was het God Zelf die naar de aarde kwam en betaalde voor de schuld. Voor filosofen is het dwaasheid ( 1 Kor 1:23) en we kunnen ons er dan ook alleen maar over verwonderen. De oplossing die Hij aanbracht was definitief en volledig. De hele heilsgeschiedenis draait uiteindelijk om Gods antwoord op het kwaad, om het uitredden van mensen uit het kwaad, de zonde en ellende waarin zij zichzelf gestort hebben. Drs. G. van den Brink schrijft: ‘de totale heilsgeschiedenis is ten diepste niets anders dan een omvattend getuigenis van de wijze waarop God zich in Zijn almacht en goedheid tot het kwaad verhoudt – en uiteindelijk overwint.’ Alles komt samen in Christus: Gods onmetelijke liefde voor de wereld (Joh. 3;16), Zijn bewogenheid met het lijden (Hebr 2:18), Zijn toorn over de zonde (1 Tes. 1:10) en de vergeving die Hij wil schenken (Hand. 5:31). Dit is Gods oplossing voor het kwaad. De vraag die dan nog rest is of God geen betere oplossing dan deze had kunnen verzinnen? Eentje die minder lijden met zich meebrengt? Uitgezonderd het feit dat dit een zeer onbehoorlijke vraag is, is het antwoord mijn inziens: Nee! Gods antwoord op het lijden is Christus en dit antwoord moet voor ons genoeg zijn. Hoewel God het recht had om direct een einde te maken aan de wereld, heeft Hij in zijn genade besloten om de mensheid toch nog een weg ter ontkoming te bieden. Uiteindelijk is het dus niet God die gerechtvaardigd moet worden tegenover de mens, maar de mens die gerechtvaardigd moet worden tegenover God. In Zijn goedheid en almacht schonk Hij deze rechtvaardigheid door Zijn Zoon en overwon Hij de zonde.

Het trilemma
We begonnen het artikel met het trillemma tussen Gods goedheid, Zijn almacht en het kwaad in de wereld. We hebben gezien dat een ontkenning van één van die drie geen oplossing is. Wij willen ze dan ook alle drie laten staan. God is goed én almachtig en ook het kwaad in deze wereld is reëel. God is goed. Hij is goed omdat Hij de mens vrijheid heeft gegeven en daarmee de mogelijkheid om Hem echt lief te hebben. Hij is goed omdat Hij na de zondeval de wereld niet in de steek liet, maar Zijn Zoon zond. Hij is goed omdat Hij nu nog steeds de mens de mogelijkheid geeft om verlost te worden van de zonde en Zijn oordeel nog steeds uitstelt. God is ook almachtig. Hij is almachtig omdat Hij de wereld geschapen heeft en te allen tijde de volledige controle in handen heeft. Hij is almachtig omdat ook de duivel onder Zijn bevel staat. Hij is almachtig omdat de zonde ten slotte niet het laatste woord heeft, omdat Hij de zonde en de duivel heeft overwonnen. Ook het kwaad is een realiteit in deze wereld. Het lijden in deze wereld is vreselijk en is een aanklacht tegen Gods goede schepping. Elke zonde die we doen bewijst opnieuw de diepte van de val. Deze drie zaken komen samen in Christus. In Christus ontmoeten Gods goedheid, Zijn almacht en het kwaad elkaar. Gods onmetelijke goedheid maakt dat Hij door Zijn almacht daar op Golgotha het kwaad definitief verslagen heeft. Juist op Golgotha kwam de realiteit van het kwaad meer dan ooit naar voren, maar juist daar was God aanwezig in Zijn goedheid en almacht. Als antwoord op het trilemma van het kwaad kunnen we dus slechts één naam noemen: Christus.

Tenslotte
We hebben nu een poging gedaan om Gods omgang met het lijden te onderzoeken en te verklaren. Sommige vragen zijn opgelost, andere blijven open staan. Als eindige mensen zullen wij de oneindige God nooit ten volle kunnen begrijpen. De belijdenis van Zijn goedheid en almacht zal altijd een daad van geloof blijven. Door het geloof mogen we weten dat God goed is en almachtig en door het geloof mogen we ook weten dat Christus ons kan redden van de zonde en het kwaad. Gods goedheid, Zijn almacht en het kwaad zijn dan niet langer tegenstrijdig, maar het is juist door Zijn almacht dat wij het kwaad kunnen overwinnen. Het kwaad en het lijden zal altijd een grote vijand blijven, maar met Christus kunnen we deze overwinnen. Op dit laatste hopen we in het derde en laatste artikel van deze serie in te gaan. De vraag die dan centraal zal staan is hoe we als christenen praktisch met het kwaad om kunnen gaan.