Taal van het Koninkrijk - De rol en betekenis van tongentaal binnen de nieuwtestamentische gemeente



Taal van het Koninkrijk
De rol en betekenis van tongentaal binnen de nieuwtestamentische gemeente


Binnen het kader van het jaarthema over taal ditmaal een artikel over een bijzonder soort taal: tongentaal. Of beter gezegd, een artikel over de vraag naar de inhoud en de betekenis van de gave der talen, zoals we daarover kunnen lezen in Handelingen en 1 Korinthe. Het zijn deze passages die de exegeten door de eeuwen heen voor veel vragen hebben gesteld. Wat gebeurde er nu precies in Handelingen? Wat was er aan de hand in de gemeente van Korinthe? Spreken Handelingen en 1 Korinthe over dezelfde zaken, of niet? En in hoeverre is deze gave voor ons nog van belang? 
In dit artikel wil ik enkele van deze vragen proberen te beantwoorden. Ik wil dit doen door vooral de Schrift zelf aan het woord te laten en de passages na te gaan waar sprake is, of lijkt te zijn, van tongentaal. Allereerst wil ik een taalkundige opmerking maken over het woord tongentaal. Vervolgens zal ik enkele passages in Markus, Handelingen en uiteraard 1 Korinthe bespreken. Met name 1 Korinthe 14 stelt ons voor lastige vragen en we willen hier uitgebreider bij stil staan. In de derde plaats wil ik het bredere verband aangeven, waarin deze gave functioneert. Ten slotte zal de vraag gesteld worden naar de gave der talen voor vandaag.


1. Taal of tong? 

Voor we naar de concrete teksten gaan kijken, eerst een taalkundige opmerking. In alle passages waarin sprake is of lijkt te zijn van tongentaal wordt in het Grieks het woord glossa (glwssa) gebruikt. In het Grieks heeft dit woord twee basisbetekenissen, het kan verwijzen naar het lichaamsdeel de tong of naar datgene wat met de tong gesproken wordt: de taal. In een vertaling kan men volstaan met één van deze vertalingen: tong of taal. Het lijkt ons dan ook beter om te spreken over het spreken in talen of de gave der talen in plaats van over tongentaal. Er is geen speciaal Grieks woord dat met tongentaal vertaald kan worden, telkens staat hier hetzelfde woord glossa. Het feit dat men toch over tongentaal spreekt, is omdat men van mening is dat in bepaalde passages het woord glossa een bijzondere betekenis heeft. Het zou niet verwijzen naar een bestaande taal, maar naar een speciaal soort taal. Het zou dan gaan om een door de Geest gewerkte onverstaanbare extatische uiting van klanken. Om het onderscheid aan te geven met ‘gewone’ talen heeft men dus een nieuw woord verzonnen: tongentaal, eigenlijk een samenvoeging van de twee betekenissen die glossa normaal heeft, namelijk tong en taal. We moeten dus goed beseffen dat wie spreekt over tongentaal dat niet doet op taalkundige gronden vanuit het Grieks, maar dat hier een exegetische beslissing achter ligt. De belangrijkste vraag van dit artikel is of hier eigenlijk wel reden toe is. Gaat het in Handelingen en 1 Korinthe om het spreken van bestaande, vreemde talen of om een bijzonder soort taal? We willen deze vraag beantwoorden door de belangrijkste passages na te gaan waar het woord glossa wordt gebruikt. 

2. Markus 16:17 
De eerste passage die van belang is, is Markus 16:17. De Statenvertalers hebben daar vertaald: ‘En degenen, die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: in Mijn Naam zullen zij duivelen uitwerpen; met nieuwe tongen zullen zij spreken.’ Het is de vraag wat we moeten verstaan onder deze nieuwe tongen of nieuwe talen. Het is mogelijk dat Christus hier spreekt over een totaal nieuwe taal, een taal door de Geest geleerd. Christus zou hier dus kunnen spreken over tongentaal. Probleem bij deze interpretatie is echter dat er sprake is van een meervoud: talen. Het zou dan op zijn minst om meerdere soorten van tongentalen moeten gaan,dit lijkt niet erg waarschijnlijk. Logischer is dat hier sprake is van vreemde talen. Het zijn dan nieuwe talen in de zin dat de apostelen die op dat moment niet spraken, maar het gaat dus wel om bestaande talen. 
Het spreken in nieuwe talen is één van de tekenen die vergezeld zullen gaan met het prediken van het evangelie (Mark. 16:15). Deze wonderen bewijzen niet dat iemand gelooft, maar dat het woord over Jezus waar is. De gelovigen zullen door die tekenen worden nagevolgd als zij het evangelie prediken. Dit geeft aan dat men er dus niet actief de beschikking over had. Jezus Christus gebruikt ze om als het ware Zijn garantiebewijs aan de boodschap te geven die zij zullen brengen. Vele van de hier genoemde wonderen zien we in Handelingen dan ook terugkeren. 

3. De gave der talen in Handelingen 


3.1 Handelingen 2 
De tweede belangrijke passage betreft Handelingen 2. Hierin worden ons de gebeurtenissen van de pinksterdag verteld, de dag van de uitstorting van de Heilige Geest. De apostelen waren bijeen en ineens hoorde men het geluid van een geweldige wind en men zag verdeelde tongen (glossa) als van vuur op hen zitten. In vers 4 lezen we dan: ‘En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest, en begonnen te spreken met andere talen (glossa), zoals de Geest hen gaf uit spreken.’ En in vers 11: ‘Wij horen hen in onze talen (glossa) de grote werken Gods spreken’. Het woord glossa wordt in dit gedeelte als synoniem gebruikt met een ander Grieks woord dialektos. Dit woord wordt in de verzen 6 en 8 gebruikt, wij horen hen in onze eigen taal (dialektos) spreken. Hier wordt niet het woord glossa gebruikt, maar het woord dialektos. De betekenis is hetzelfde, wat betekent dat het dus niet om tongentaal als een bijzonder nieuw soort taal gaat, maar om bestaande talen die de apostelen door de werking van de Heilige Geest kunnen spreken. 
Het gaat hier dus om de gave van de Heilige Geest dat men vreemde talen spreekt. Handelingen 2 is hiermee een directe vervulling van wat Jezus in Markus 16:17 had voorzegd. Het talenwonder is een teken dat de boodschap die men brengt van God afkomstig is. Tegelijk is het een teken dat de Geest de taalbarrière doorbroken heeft, die door de zonde van de torenbouw van Babel in de wereld is gekomen. Het evangelie moet verkondigd worden aan alle schepselen en de Geest Zelf doorbreekt hiervoor de grenzen. Het talenwonder is zo teken van het Koninkrijk van Christus. 

3.2 Handelingen 10 en 19 
Verderop in Handelingen komen we het woord nog tweemaal tegen. De eerste keer is in de geschiedenis van de hoofdman Cornelius in Caesarea in Handelingen 10:46. Dit betreft één van de grootste keerpunten uit de christelijke kerk. Hier wordt duidelijk dat ook heidenen tot die kerk kunnen behoren, zonder hiervoor Jood te worden. Net als op de pinksterdag zien we hier de Heilige Geest aan het werk. Hij brengt Petrus in Caesarea en Petrus begint te preken. In Handelingen 10:44 lezen we: ‘Als Petrus nog deze woorden sprak, viel de Heilige Geest op allen, die het Woord hoorden.’ De Heilige Geest viel dus op de daar aanwezige heidenen. En hoe wist Petrus dat die Geest op hen gevallen was? ‘Want zij hoorden hen spreken met vreemde talen (glossa), en God groot maken’ (Hand. 10:46). Petrus herkent dit van de pinksterdag: deze heidenen ontvangen dezelfde Geest. Petrus antwoordt dan ook: ‘Kan ook iemand het water weren, dat dezen niet gedoopt worden, welke den Heilige Geest ontvangen hebben, gelijk als ook wij?’ (Hand. 10:47). Later als hij verslag uitbrengt van deze gebeurtenis zegt hij dat zij dezelfde gaven hebben ontvangen als hijzelf op de pinksterdag (Hand. 11:17). Ook hier lijkt het er dus op dat men bestaande vreemde talen sprak. 
Petrus vergelijkt het immers met wat hijzelf eerder had meegemaakt. Ook het meervoud wijst erop dat de vertaling tongentaal hier tekort schiet. Het is de Heilige Geest die de gave van vreemde talen gebruikt om op dit beslissende moment richting te geven aan de koers van de nieuwtestamentische kerk. 
Ten slotte zien we in Handelingen 19:6 hetzelfde fenomeen. De Heilige Geest komt op degenen wie Paulus de handen oplegt en zij spraken talen (glossa) en profeteerden. Het wordt hier verbonden met profeteren, opnieuw een aanwijzing dat het om iets gaat dat op zijn minst verstaanbaar is voor enkelen en dus om concreet bestaande talen. Het gebruikte meervoud maakt het opnieuw lastig hier één bijzonder soort taal in te lezen, namelijk tongentaal. 
Alle drie de gevallen in Handelingen lijken zo een vrij expliciete vervulling van Markus 16:17. Het gaat om iets dat direct door de Heilige Geest wordt gewerkt, iets wat de betrokkenen overkomt. Het is in deze gevallen de Geest Zelf die aan het werk is. Het fungeert op zijn minst in twee gevallen duidelijk als richtinggevend teken van de Geest op een zeer beslissend moment in de ontwikkeling van de kerk. In alle drie de gevallen staat het in een missionair karakter: daar waar de Geest Zijn Kerk uitbreidt, verbindt Hij Zijn waarmerk eraan middels dit teken. Ook kan het ons iets leren van de reikwijdte van de Kerk en het Koninkrijk van Christus, dat de taalgrenzen doorbreekt. 

4. De gave der talen in Korinthe 
Het belangrijkste hoofdstuk uit de Bijbel in verband met tongentaal is zonder enige twijfel 1 Korinthe 14. Dit is overigens ook direct de enige plaats in de nieuwtestamentische brieven waar er over deze gave gesproken wordt. Allereerst willen we ons de vraag stellen wat we ons nu voor moeten stellen bij de hier genoemde gave. En in de tweede plaats willen we bezien wat Paulus ons nu wil leren met betrekking tot deze gave. 

4.1 Tongentaal of vreemde taal? 
Paulus spreekt in 1 Korinthe 14 over tongentaal in het bredere verband van de vraag naar de opbouw van de gemeente. Hij spreekt over een fenomeen dat bekend is in de gemeente en als zodanig dus geen uitleg behoeft. Dit maakt het erg lastig om te bepalen wat er hier nu precies aan de hand is. Zo lastig dat zelfs exegeten die zich er jaren over gebogen hebben niet tot overeenstemming kunnen komen. De vraag is of het hier om hetzelfde fenomeen gaat als in Handelingen of niet. Deze afweging is lastig en we willen dan ook alle argumenten op een rij zetten. 
Er zijn een aantal argumenten te noemen waarom we deze gave zouden moeten interpreteren in lijn met het gebeuren op de pinksterdag. Allereerst betreft dit 12:10 en 12:28 waar gesproken wordt van soorten van talen. Dit woord wordt ook gebruikt om soorten van volken aan te duiden, dan meestal vertaald met 'geslachten'. Het lijkt lastig om hierin te lezen dat Paulus het over één ander type taal heeft, namelijk tongentaal. Hiermee samen hangt het tweede argument, het al eerdere genoemde meervoud. Ook in 1 Korinthe wordt vaak het meervoud gebruikt (12:30, 13:8, 14: 5, 6, 18, 22, 23, 39). Deze passages lijken eerder te duiden op verschillende soorten van vreemde talen, dan op één andere taal. Verder geldt nog als argument dat in 14:11 wordt gezegd dat het horen van die taal klinkt alsof er een buitenlander spreekt. Het klinkt dus niet als ongearticuleerd lispelen, zoals men op basis van 14:7-8 wel beweerd heeft. In 14:7-8 gaat het er Paulus niet om het karakter weer te geven, maar om de onbegrijpelijkheid te illustreren. Als vierde kunnen we 14:21 noemen. Paulus haalt hier een oudtestamentische tekst aan: ‘Ik zal door lieden van andere talen (hetero-glossa), en door andere lippen tot dit volk spreken, en ook alzo zullen zij Mij niet horen, zegt de Heere.’ Dit verwijst naar Jesaja 28:11, waar duidelijk sprake is van het spreken in bestaande vreemde talen. In de vijfde plaats zien we in 14:22 een duidelijke verbinding met Handelingen en vooral Markus. Hier wordt gezegd dat de gave der talen bedoeld is als teken voor de ongelovigen en niet voor gelovigen. Dit sluit aan bij wat we eerder zagen. Het is beter te begrijpen dat een verstaanbare vreemde taal als teken geldt, dan de uiting van onverstaanbare klanken. Ook in Handelingen was dit toch juist waardoor men wist dat het geen dronkenmanspraat was, maar werk van de Geest? 
Aan de andere kant zijn er ook argumenten te noemen waarom er hier sprake zou zijn van een ander fenomeen dan in Handelingen. Heel het karakter en de functie van de gave lijkt anders. Waar het in Handelingen iets lijkt dat incidenteel door de Heilige Geest gegeven wordt op bijzondere momenten, lijkt het in 1 Korinthe te gaan om iets dat veel breder verbreid is. Het gaat om een gave die in de gemeente veelvuldig gepraktiseerd werd, zoveel zelfs dat Paulus moet waarschuwen het ordelijk te laten verlopen (14:27). Het was een gave die men blijkbaar beheerste, anders hoeft Paulus er niet voor te waarschuwen. Verder is het een gave die gebruikt kan worden ter opbouw van jezelf (14:4), en die je doet voor God en niet voor mensen (14:2). Dit lijkt overigens te strijden met 14:22 waar het een teken voor ongelovigen wordt genoemd. In de derde plaats is het voor geen van de gemeenteleden verstaanbaar (14:9). Wie het spreekt moet bidden of het uitgelegd mag worden door hemzelf of door een ander (14:13). Het gebruikte woord voor uitleggen betekent niet hetzelfde als vertalen; het gaat hier om interpretatie, ook die interpretatie is een gave van de Geest (12:10) en dus meer dan alleen een kwestie van talenkennis. In de vierde plaats wordt van de gave gezegd dat het een functie heeft in het gebed. Het verstand blijft dan vruchteloos, maar je geest bidt (14:14). Dit wordt vaak verbonden met wat we in Romeinen 8:26 lezen: ‘de Geest Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen’. In 1 Korinthe is het echter je eigen geest die bidt en in Romeinen de Heilige Geest. Ook is er geen reden om het te verbinden met het bidden in de Heilige Geest (Ef. 6:18, Jud. 1:20), het gaat in 14:14 om mijn geest die bidt. Het wordt dus niet duidelijk hoe we het ons moeten voorstellen. 
Het bovenstaande beeld dat geschetst wordt, lijkt op een groot verschil te duiden met wat we in Handelingen tegenkwamen. Het karakter van de taal is anders en de functie is ook heel anders. Je doet het voor God en het is ter opbouw van jezelf. Als het een puur missionaire functie had zoals in Handelingen, dan had Paulus toch niet gezegd dat men het maar thuis moest doen, voor zichzelf. Kortom, er is veel voor te zeggen om de fenomenen in Handelingen en 1 Korinthe anders te duiden. Zelfs al waren de talen in de gemeente van Korinthe bestaande talen, dan nog was de functie en het gebruik dermate anders dat men ze niet zomaar op één lijn kan stellen. Tegelijk kan men ze ook niet los van elkaar zien, beide waren gaven van de Geest en beide worden de gave der talen genoemd. Kortom, het blijft een lastige afweging, maar een al te snelle harmonisatie tussen Handelingen en 1 Korinthe lijkt mij in ieder geval geen recht doen aan de feiten. Ook in Korinthe zijn alle genoemde aspecten van de gave niet zomaar op één lijn te brengen. Het telkens gebruikte meervoud wijst er misschien wel op dat we het ook niet al te zeer vast moeten leggen op één fenomeen. De Geest is vrij om de gave te geven aan wie Hij wil op de wijze zoals Hij wil en dit maakt dat wij voorzichtig moeten zijn met het al te snel duiden van hetgeen we zien of menen te zien aan gaven. 

4.2 Juist gebruik van de gave 
Allereerst moeten we vaststellen dat Paulus zich in dit gedeelte niet richt tegen de gave der talen als zodanig. Hij benoemt het expliciet als gave van de Geest en wil er dus ook ruimte voor bieden. Het gaat Paulus alleen om het verkeerd gebruik van deze gave. Het bredere verband van 1 Korinthe 14 is de vraag naar hoe de gaven kunnen dienen ter opbouw van de gemeente. Daar ligt de focus van Paulus: de gaven van de Geest moeten gebruikt worden om de gemeente op te bouwen. De gave der talen blijkt vanwege het verkeerde gebruik deze functie vaak niet te hebben en juist tweedeling in de gemeente te brengen. Men begrijpt elkaar niet en spreekt door elkaar en het leidt tot verwarring. Paulus wijst hen op het goede gebruik van de gave. 
Als we alle gegevens van 1 Korinthe bij elkaar optellen zien we dat hij twee mogelijke functies heeft voor de gave der talen. Ten eerste, als persoonlijke gave bedoeld ter opbouw van jezelf, voor God en in gebed. Je moet het voor jezelf doen en niet binnen de gemeente. In de tweede plaats kan de gave der talen ook een functie hebben binnen de gemeente, maar dan enkel en alleen als het ook wordt uitgelegd. Als het niet op ordelijke wijze uitgelegd kan worden, kun je beter zwijgen. De nadruk ligt dan op de uitleg en niet op de gave der talen als zodanig. Ook legt Paulus er de nadruk op dat het een gave is die niet iedereen heeft (1 Kor. 12:10, 12:30) en benoemt hij het als één van de minst belangrijke gaven (1 Kor. 12:28). 
Paulus lijkt zich hier vooral te keren tegen een overenthousiasme van de gemeenteleden van Korinthe. Hij benadrukt het belang van een ordelijk verloop van de samenkomsten, iets waar hij eerder in verband met het Avondmaal ook al op gewezen had. Het is Paulus niet te doen om de gave der talen te promoten, noch om haar af te wijzen, maar vooral om haar in goede banen te leiden. Het is enkel vanwege het belang voor de opbouw van de gemeente dat hij het onderwerp aansnijdt. 

5. Bredere context van de gave der talen 
Zowel in Handelingen en 1 Korinthe moeten we oppassen om niet de bredere context van de gave uit het oog te verliezen. De gave is meer dan een kunstje om de aandacht te trekken of een persoonlijk teken dat je de Geest hebt. 1 Korinthe 13 wijst op de tijdelijkheid van de gaven van de Geest en de boven alles uitstijgende liefde. ‘Al ware het dat ik de talen (glossa) der mensen en der engelen sprak, en de liefde niet had…’ De gaven zullen voorbijgaan, alleen de liefde zal altijd blijven. ‘De liefde vergaat nimmermeer; maar hetzij profetieën zij zullen te niet gedaan worden; hetzij talen (glossa) zij zullen ophouden.’ Eens zal er een tijd aanbreken waarin de gaven niet meer nodig zijn. ‘Nu zien we nog door een spiegel in een duistere rede, maar alsdan zullen wij zien aangezicht tot aangezicht; nu ken ik ten dele, maar alsdan zal ik kennen zoals ik gekend ben’ (1 Kor. 13:12). De gaven van de Geest blijken te behoren bij het interludium tussen komst en wederkomst van Christus. 
Toen Christus naar de aarde kwam, heeft Hij Zijn Koninkrijk gevestigd (Mark. 1:15). Johannes mag Hem ontmoeten als de Vorst die overwonnen heeft (Openb. 1:13), als de Levende (Openb. 1:18). Dit Koninkrijk van Christus is vandaag onder ons, het bestaat niet in een zichtbare gestalte, maar het gaat om een geestelijk Koninkrijk. En het is dit Koninkrijk dat Christus vandaag regeert door Woord en Geest. In dit kader moeten we de gaven van de Geest plaatsen, het is de weg waarlangs Christus Zijn Koninkrijk regeert. De Geest is vrij om hiervoor de gaven te gebruiken die Hij wil, in Handelingen zien we de Geest aan het werk in de prediking en evangelieverkondiging. Maar ook zien we hoe Hij gaven van gezondmaking en de gave der talen wil gebruiken, allemaal als middel om Zijn Koninkrijk te regeren en uit te breiden. 
Het karakter van de gaven van de Geest kan ons dan ook iets leren over het karakter van het Koninkrijk van Christus. Christus genas de zieken en ook de apostelen hadden deze gave, het was een teken dat in het Koninkrijk van Christus geen ziekte en ellende is. De Geest gaf op de pinksterdag en later de gave der talen om te laten zien dat er in Gods Koninkrijk geen onenigheid is, de taalbarrière die scheiding maakt tussen de volken is daar verdwenen, Christus is daar alles en in allen (Kol. 3:11). Ook leert het ons dat de reikwijdte van het evangelie niet beperkt is tot één volk en één taal. Alle volken moet het evangelie verkondigd worden en in elke taal moet Gods lof verkondigd worden (Mat. 28:19). 
De gaven van de Geest wijzen dus boven zichzelf uit, maar ze wijzen ook vooruit. Ze wijzen vooruit naar dat wat God ons nog geven zal. De bedeling waarin wij leven is een tijdelijke en zal eens ophouden. Dan zal Christus Zijn Koninkrijk definitief en in al zijn heerlijkheid vestigen op deze aarde. 
De gaven van de Geest doen hiernaar uitzien en tekenen er iets van. Deze eerstelingen van de Geest (Rom. 8:23) maken dat we met reikhalzend verlangen (Rom. 8:19) uitzien naar de toekomst van onze Heere Jezus Christus die ons alle dingen zal schenken (Rom. 8:32). 
In Openbaring komen we hetzelfde woord glossa tegen dat ook telkens in 1 Korinthe 14 gebruikt wordt. Daar zien we in vervulling gaan wat eerder werd geschetst. In Openbaring 7:9 lezen we: ‘Na dezen zag ik, en ziet, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natie, en geslachten, en volken, en talen (glossa), staande voor de troon, en voor het Lam, bekleed met lange witte klederen, en palmtakken waren in hun hand.’ Deze allen roepen samen en met één mond de lof van God uit: ‘De zaligheid zij onzen God, Die op de troon zit, en het Lam’ (Openb. 7:10). Dit is waar de gave der talen op uitloopt en dit is ook de context waarin we het moeten zien. 
In de bredere context kunnen we dus concluderen dat de gaven van de Geest en daarmee ook de gave der talen staan in dienst van de Heilige Geest, ten dienste van het Koninkrijk en zo ons de heerlijkheid van dat Koninkrijk schetsen. Het wil ons doen uitzien naar en hopen op de definitieve vervulling door Christus op de nieuwe hemel en aarde. Voor onderweg wil het ons leren om alle vertrouwen op Christus te stellen Die door Zijn Geest regeert. 

6. Gave der talen vandaag? 
Ten slotte willen we de vraag stellen naar de betekenis van de gave der talen voor vandaag. Het is belangrijk om hierbij rekenschap te geven van hetgeen in de vorige paragraaf geschreven is. Dit betekent allereerst dat men niet zomaar kan besluiten dat de gave der talen alleen in de tijd van Paulus thuishoort. In 1 Korinthe 13:8 lezen we ‘talen, zij zullen ophouden’. Het gaat hier om de tijd van de wederkomst van Christus, dan zal er een einde aan komen,omdat de tijd van horen is overgegaan in een tijd van aanschouwen. Heel de tijd hier tussenin is echter de tijd waarin Christus Zijn Rijk regeert door de Geest en het de Geest dus ook vrij staat de gave der talen te gebruiken. Wat dat betreft hoeven wij de Geest niet te beperken in Zijn middelen. 
Tegelijk betekent dit echter wel dat we dus geen beschikking hebben over de gave van de Geest. Het blijft een gave, die de Geest inzet en geeft wanneer Hij dat nodig acht. Er is geen schriftbewijs te vinden voor toekennen van een grote rol voor de gave der talen in de gemeente vandaag. Nergens lezen we een oproep om deze gave te zoeken of te oefenen en voor gebruik binnen de gemeente waarschuwt Paulus vooral. De gave der talen lijkt in Korinthe vooral een gegeven feit dat Paulus accepteert als gave van de Geest, maar waarbij hij waarschuwt voor verkeerd gebruik. Het is dus zeker niet zo dat hij de hele kerk aanspoort om deze gave te zoeken. Tekenend hierbij is ook dat Paulus in geen van de andere brieven het thema aanroert. 
De Geest is dus vrij in de wijze waarop Hij Gods Koninkrijk regeert. In de Schrift zelf zien we echter al wel een bepaalde tendens, dat naarmate de kerk uitbreidt, de Geest steeds minder gebruik maakt van bijzondere gaven zoals gezondmaking en talen. 1 Korinthe 12:28 brengt een rangorde aan en in 1 Korinthe 14 wordt profetie duidelijk boven de gave der talen gesteld. In Handelingen lezen we hoe de apostelen zieken genezen (Hand. 5:15), maar later lezen we dat Paulus Trófimus ziek moest achterlaten (2 Tim. 4:20). Tegelijk zijn de getuigenissen uit de geschiedenis wel bekend dat de Geest vreemde talen gebruikt om Zijn evangelie te verkondingen. De belangrijkste gave van de Geest is echter de liefde (1 Kor. 13:1) en de voornaamste manier waardoor de Geest werkt is het Woord (Rom. 10:17). Ook in het Nieuwe Testament zijn de gaven nooit meer dan tekenen bij dit Woord. 
Of de gave der talen vandaag nog een plaats heeft, kunnen we dus gerust overlaten aan de Geest, Hij is vrij hierin. Samen met het Nieuwe Testament hebben wij ons te concentreren op het Woord van God en op het gepredikte evangelie. Als geloofsgemeenschap zijn we samen op weg naar de toekomst van onze Heere Jezus Christus en zal het de Geest zijn Die ons als voedsel voor onderweg Zijn gaven geeft, naar dat we dat nodig hebben.

7. Ten slotte 
We hebben zo enkele lijnen proberen te schetsen en enige helderheid proberen te verschaffen in complexe en lastige materie. Misschien dat de antwoorden niet zo helder zijn als u had gehoopt, misschien dat er vragen overblijven. Dit is gegeven met de beperktheid van ons huidige bestaan. Vragen zullen blijven, discussie zal er altijd blijven, over dit onderwerp en over tal van andere onderwerpen. Het jaarthema van Documentum is taal en we zullen met elkaar nog lang doorspreken en debatteren. Het lijkt soms wel alsof er aan het lawaai van deze wereld nooit een einde komt. Ik wil u dan ten slotte nog eenmaal wijzen op de rode lijn door alle genoemde passages heen. Het is de voortgaande lijn die heenwijst naar de wederkomst van Christus. De gave der talen laat ons een glimp zien van de rijkdom die komt, en doet ons hoopvol verwachten en uitzien. We mogen uitzien naar dat heerlijke moment waarop alle tong zich samen zal paren en zal zingen van Gods heerlijkheid. Het moment waarop spreken en horen zal overgaan in smaken en zien. Waarin discussie zal overgaan in aanbidding en waar Christus alles is en in allen. Dat is de blijde boodschap van de gave der talen! 

Literatuur 
W. van Vlastuin, Profetie en tongentaal, Houten 2006 
A.C. Thiselton, The First Epistle to the Corinthians [NIGTC], Grand Rapids 2000 
D.L. Bock, Acts, Grand Rapids 2007 
ESV Studybible