Levensbeschrijving van John Murray

John Murray werd geboren in Sutherland, Schotland op 14 oktober 1898. Hij was de jongste zoon uit een gezin van acht kinderen. Zijn rustige jeugd eindige toen hij op 18 april 1917, midden in de Eerste Wereldoorlog, werd opgeroepen voor de militaire dienst. Hij diende in Frankrijk, raakte gewond en verloor een oog. Teruggekomen ging hij in Glasgow studeren. Nadat hij was aangenomen als theologische student in de Free Presbyterian Chruch of Scotland vertrok hij naar Princeton in New Yersey, om daar aan Princeton Theological Seminary te gaan studeren. Hij begon hier in 1924 en studeerde onder andere onder J. Gersham Machen en Geerardus Vos. Hierna keerde hij terug naar het Verenigd Koninkrijk, waar hij enige tijd in een aantal plaatsen diende. Een discussie over de zondagsheiliging maakte dat hem het recht om te preken werd afgenomen.[1] Hij wilde niet meegaan met het strikte verbod om op zondag van het openbaar vervoer gebruik te maken. Hoewel hij zelf nooit reisde op zondag, wilde hij dit niet aan anderen opleggen. Deze verdediging van de christelijke vrijheid kostte hem zijn toekomst in de Free Presbyterian Church of Scotland. Nu hij niet meer in het ambt bevestigd kon worden ging hij opnieuw studeren, ditmaal in Edinburgh. Tot hij in 1929 een brief kreeg uit Amerika. Charles Wistar Hodge, zoon van Charles Hodge, nodigde hem uit om terug te komen naar Princeton Theological Seminary en daar te gaan doceren.[2] Murray gaf hier gehoor aan, maar reeds na één jaar ging hij over naar het toen nieuw opgerichte Westminster Theological Seminary.

Princeton Theological Seminary was in 1812 gesticht en jarenlang bolwerk van zogenaamd ‘old school Calvinism’. Ze wisten zich gebonden aan de Geloofsbelijdenis van Westminster en combineerden dit met een bevindelijke inslag.[3] In de tijd dat Murray naar Princeton kwam vond hier een heftig debat plaats over de theologische richting van het seminarie. De stroming die een meer liberale theologie en een minder strakke binding aan de belijdenisgeschriften voorstond won. Een aantal leden van de faculteit kon deze wijziging niet meemaken en verliet het seminarie. De bekendste van hen was J. Gresham Machen. Cornelius van Til was eveneens onder hen en ook John Murray verliet het seminarie. Samen richtten zij het Westminster Theological Seminary op, dat nadrukkelijk de lijn van ‘Old Princeton’ wilde voorzetten. 

Vanaf de oprichting was Murray betrokken bij Westminster Theological Seminary en tot zijn pensioen in 1966 heeft hij hier systematische theologie gedoceerd. In deze tijd was hij eveneens actief in het evangelisatiewerk. In 1927 werd hij bevestigd in het ambt in de Orthodox Presbyterian Church en in 1938 was hij medeoprichter van het Westminster Theological Journal. Hij maakte zich in deze tijd sterk voor de strikte binding aan de gereformeerde theologie en haar belijdenisgeschriften. In tegenstelling tot wat de liberale theologie beweerde was hij van mening dat de dogmatische onderscheidingen van de Westminster Confessie allerminst achterhaald waren. Ook mengde hij zich in ethische kwesties. Zo was hij van mening dat de kerk met het verbieden van alcoholgebruik in naam van de christelijke levensheiliging een standaard zou geven die strikter is dan het Woord van God. We zien hier zijn visie op levensheiliging in de praktijk. Hij verdedigt de christelijke vrijheid met een ijver die hem eerder in Schotland al in de problemen had gebracht. Voor hemzelf staat niets minder dan de genoegzaamheid van de Schrift op het spel. In The Presbyterian Guardian van 10 mei 1941 schrijft hij: ‘Many evangelical Christians today seek to impose standards of conduct and criteria of holiness that have no warrant from Scripture (...). Such impositions are an attack upon the sufficiency of Scripture and the holiness of God, for they subtly imply that the standard of holiness God had given us in His Word is not adequate and needs to be supplemented by our additions and importations (...). It is an invasion upon our God-given liberty (...). In the words of Professor R.B. Kuiper, ‘the man who today forbids what God allows, tomorrow will allow what God forbids.’[4] Dit is duidelijke taal en laat duidelijk zien waar voor Murray de grenzen liggen. Ook hier is voor hem gehoorzaamheid aan het Woord van God het belangrijkste. 

Deze zelfde strike gebondenheid aan de Schrift komen we ook tegen in zijn colleges. Hij heeft 37 jaar gedoceerd. Tijdens zijn colleges dicteerde hij de stof, slechts zelden geïnterrumpeerd door vragen. Studenten zijn in theologische seminaries om de waarheid te leren, niet om deze te bediscussiëren, zo was hij van mening. Zijn basisboek voor systematische theologie was de driedelige Systematic Theology van Charles Hodge. Zijn startpunt nam hij echter altijd in de Schrift zelf. Hij begon altijd met de Schrift en pas na een zorgvuldige en gedetailleerde exegese van verschillende passages liet hij zien hoe de Schriftgegevens onderling samenhingen en hier bepaalde dogma’s uit voortvloeiden. Als zijn exegetische uiteenzettingen wel eens stoffig werden gevonden dan antwoordde hij dat het dan wel goudstof was.

Na zijn pensioen in 1966 keerde hij terug naar Schotland, waar hij getrouwd is met Valery Y. Knowlton, een Amerikaanse met wie hij al vele jaren correspondeerde. Ze kregen twee kinderen. John Murray overleed op 8 mei 1975.

In: G.K. Terreehorst, Want de zonde zal over u niet heersen, Heilig leven in gemeenschap met Christus: gave en opgave, hoofdstuk 2. (Een paper over de visie van John Murray op het thema heiliging.)

[1] Iain H. Murray, The Life of John Murray (Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2007), 40.
[2] Ibid., 46.
[3] dr. P. de Vries, "Princeton Theological Seminary: Bevindelijk Gereformeerd En Katholiek Gezind," Reformatorisch Dagblad, 6-1-2012.
[4] Geciteerd in: Murray, The Life of John Murray, 87.